Faith musings in an exciting world

Het mosterdzaadje

07/30/2017 20:23

Seventh after Trinity

[Rom. 8:31-39; Mt. 13:31-33, 44-52]

Genade zij u en vrede van God onze Vader en Jezus Christus onze Heer. Amen.

 

Het mosterdzaadje,

De zuurdesem,

De kostbare parel,

Het sleepnet,

Gelijkenissen, Jezus staat ervoor bekend.

Het woord ‘parabel’ komt van het Griekse παραβολή en betekent ‘illustratie, analogie, vergelijking’. Onderwijs d.m.v. parabelen of gelijkenissen was niets nieuws, het was een gekende didactische methode. In de klassieke rabbijnse literatuur vergeleek men de parabel met de ‘oren van een grote mand vol met fruit’. Het is een manier van onderwijs die ook vragen uitnodigt, die nieuwsgierigheid aanmoedigt.

 

Doorheen de Evangelies tracht Jezus Zijn standpunt of leer over te brengen door korte en scherpzinnige verhaaltjes te vertellen, vaak gegrepen uit de landbouw, het huiselijke dagdagelijkse leven of de machtsstrijd tussen arm-rijk en zwak-sterk.

De gelijkenis van het mosterdzaadje is misschien wel een van Jezus’ bekendste en geliefdste verhalen, vooral ook omdat het hen die zich letterlijk klein en onbeduidend voelen een hart onder de riem steekt. Jezus is hier ietwat ondeugend, provocerend ook, want de mosterdplant is een woekerplant, die alles overheerst; net zoals het Evangelie de leer van de Schriftgeleerden zal overwoekeren? (wie oren heeft, die hore!)

 

De mosterdstruik kunnen we misschien niet alleen interpreteren als het volk Gods of de Kerk (met hoofdletter), maar ook als onszelf, klein maar capabel om grootse dingen te verwezenlijken. Meer nog, het symboliseert het Koninkrijk der hemelen, dat nog onmetelijk groter is dan het instituut ‘kerk’ of de gelovigen zelf; Deus semper maior, God is steeds meer, kan nóg hoger, nog verder, nog groter, nog weidser. Zoiets geweldigs laat zich uiteraard niet verstoppen, maar is wel degelijk heel zichtbaar, of het nu op een berg, een standaard, een sokkel of zelfs een kerktoren staat.

Dit Koninkrijk is letterlijk geworteld in de Heer en deze Heer is niet enkel de basis, maar ook nog eens de stam én de takken, waar de vogelen des hemels kunnen nestelen; God is dan niet alleen de stabiele ondergrond, maar ook de beschermende schaduw waarin wij allen mogen schuilen en ons ‘geloofsnest’ maken als het ware.

 

Geloof als groeiproces; een zaadje dat Gods genade en Gods Woord nodig heeft om open te bloeien. Het is in vele gevallen geen plotse opstoot of een felle uitbarsting zoals in sommige christelijke kringen wordt verwacht, een uitbarsting die even snel weer kan verdwijnen.

Geloof is ook vertrouwen; een vertrouwen op God, die ons stap voor stap, groeifase voor groeifase dicht nabij is, net zoals een boom of een struik telkens een stukje groeien, de een al wat sneller en rechter dan de ander. Het is ons openstellen voor de mogelijkheden die God voor ons in petto heeft, voor de grote daden van God. Vaak menen we dan dat die grote daden te lang op zich laten wachten en dat wekt soms wrevel op en teleurstelling of zoals we het zouden kunnen noemen: ‘geloofsongeduld’.

Heeft u dat soms ook dat u zegt: “Nu stel ik mij open, nu bid ik de Geest voor verandering, nu ben ik bereid dat God in mijn leven komt en ingrijpt,.. en nu gebeurt er nog niets!” Althans er lijkt niets te gebeuren.

De fout die we dan maken is dat we onszelf de plaats toe-eigenen van de Zaaier en de Planter. Maar het zijn niet wij, maar de Zaaier en de Planter, God, die zaait en zegent en doet groeien, zoals in de gelijkenis van de Zaaier aan het begin van ons hoofdstuk 13. Het initiatief én het proces liggen niet bij ons, maar bij de Heer. Hoe moeilijk ligt het voor ons om samen met de bomen in het veld te beseffen dat het de Heer is die velt en doet groeien, laat verdorren en laat bloeien?

Het betekent dat we uit handen moeten geven, en hoewel God toch absoluut te vertrouwen is en het beste met ons voorheeft –dat belijden we toch meestal in woord en gezang- zijn we niet altijd meteen geneigd om Hem het voordeel van de twijfel te geven. We zijn op zulke momenten echt wel bange vogeltjes die maar wat rondfladderen, zonder ons een knus nestje te bouwen. Toch heeft God niets liever dan dat we tussen zijn takken onze beschutting vinden. God nodigt ons uit om bij Hem veilig te zijn en ons bij Hem thuis te voelen.

 

Wie zijn dan die vogels die zich komen nestelen in die ‘Koninkrijkboom’, die boom die uit het mosterdzaadje verschijnt en die we in Mattheüs 13, Markus 8 én Lukas 13 terugvinden? Wel, het is niet één soort vogel, één soort mensen, maar verschillende groepen van mensen.

Zou het kunnen dat net daarom Jezus deze gelijkenis vertelde? Om aan zijn leerlingen en ook aan ons duidelijk te maken dat het geloofsleven niet eenvoudigweg zwart-wit is, maar gradaties kent, een cyclus net zoals bij de gewassen op het veld en de bomen in het woud?

 

Hebben wij geduld genoeg hiervoor? Of verwachten we voor onszelf en voor de ander een directe groei tot een metershoge mosterdstruik?

Calvijn in zijn commentaar op de Synoptici (gehele NT tegen 1555) en deze gelijkenis waarschuwt dat predikanten zich niet mogen laten ontmoedigen als ze niet meteen resultaten boeken, of ‘de vruchten plukken’ van hun oproepen tot geloof; we zouden gerust kunnen stellen dat wij allen Calvijns waarschuwing ter harte moeten nemen.

Want als we het over ‘groei’ hebben, dan spreekt men binnen de Kerk dikwijls over de aanwas in ledenaantallen, over de aantallen die de banken vullen op een zondagochtend. Men vergeet vaak de groei van spiritualiteit, van de kennis van de eigen traditie of die van een ander, of de groei in welbehagen en zelfzekerheid binnen de geloofsgemeenschap. Men heeft het dan vaak over kwantiteit en niet kwaliteit; onze gelijkenis vandaag gaat echter niet over vele zaden, maar over één enkel zaadje, maar met grote gevolgen.

 

Gunnen we ons zelf nog wel de tijd om te groeien? Heeft de wereld, een wereld die nog nooit zo religieus lijkt geweest te zijn, althans aan de buitenkant, nog wel een plaats voor twijfel en dus voor geloofsgroei? Het externe lijkt soms het enige wat telt. Of laten we ons toch verleiden tot trends en ledenaantallen en statistieken, zonder naar de inhoud te kijken, naar het geloof in al haar schakeringen? Zijn we bereid om te aanvaarden dat, net zoals het bij planten het geval is die ook niet mooi loodrecht omhoog schieten, ons geloof en dat van de naaste ook niet altijd perfect en volgens de regeltjes opschiet? Zijn we bereid om toe te geven dat we niet precies weten hoe en waarom en wanneer, zoals het zaadje dat kiemde in de nacht? Of moet alles maar volgens ons schema en op ons tempo, zonder rekening te houden met de ander en met God?

Het lijkt alsof alles nu meteen-direct-onmiddellijk-stante pede moet gaan, zonder de natuur, in dit geval de geloofsnatuur, haar gang te laten gaan. We lijken ons wel te schamen en jaloers te zijn op mensen die (tussen aanhalingstekens) ‘een groot geloof, een geloof dat bergen verzet’ lijken te hebben. We verliezen vaak uit het oog dat we het hier over de Schepper van alles hebben, die heeft tijd.

 

Gelukkig voor ons, heeft God niet alleen heel veel geduld, maar ook nog eens heel veel doorzettingsvermogen. Hij blijft bij mensen aankloppen, soms tot het irritante toe, Hij blijft vragen stellen en mogelijkheden aanbieden, Hij blijft aanwezig, hoezeer we ook ons best doen om Hem te negeren. Gods Koninkrijk kent inderdaad geen limieten; steeds meer, steeds hoger, steeds verder, steeds groter, steeds weidser, steeds maior.

Voorbij de wanhoop en het ongeloof, voorbij de jaloezie en de streefdrang, voorbij wat ons terughoudt en ons tegenstaat, ons neerhaalt en ons voorbijloopt.

Net zoals in de confrontaties en debatten over wie erbij hoort en wie niet, over geloof en ongeloof, is God in ons dagdagelijkse leven aanwezig en telkens als we het misschien niet verwachten, gebeurt daar plots iets waardoor we ons geloof of onze religieuze traditie in een ander licht –het licht op de standaard- gaan bekijken. Het zijn zulke momenten, die heel klein beginnen, net zo klein als een mosterdzaadje, die dan tot iets heel moois en groots kunnen bloeien.

 

Als God de centrale plaats in ons geloof en onze geloofsbeleving inneemt, dan kunnen we enkel nog groeien, dan kunnen we enkel nog anderen ook laten groeien –en op het tempo dat voor hen is voorbereid.

“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen.” (NBG51, Mt. 13:31-32).                                                                              Amen.